1929-06-11

HOK

Bd. 11 juni “29

G. “Mailen” een nieuw werkwoord in ons vocabulaire! – Zo zitten we dan met ons vieren in de studeerkamer en pennen. Thijs zit nu nog te springen op zijn stoel aan zijn bureau, want hij is bezig te vertellen van zijn a.s. juristencongres met zijn te verwachten diners en officiële ontvangsten waarbij jacquet verplichtend is. Drie dagen[1] zijn we reeds op tanah Djawa (= Javaanse grond); wat een boel hebben we niet meegemaakt. Maar laat ik vooropstellen, dat thuis alles prachtig is afgelopen, vooral dankzij Houw, die nu eens getoond heeft wat een mensenkennis, organisatietalent hij heeft. Een vreemde gewaarwording na tien jaar weer terug te komen[2]; hoe anders zie je alles terug. Niet alleen omdat alles veranderd is: de boompjes, de kinderen zijn gegroeid, de wegen zijn alle geasfalteerd, ..... maar ook omdat wij zelf veranderd zijn. Welk een beklemmende indruk gaf me de overdadige weelde van planten langs de wegen, precies als in Medan. Geen plaats haast is onbegroeid. Alles op elkaar gedrongen; beklemmend was het op de weg van Batavianaar Buitenzorg. Toen de Preanger, waar ik geboren en opgegroeid ben[3]. Een mooier geboorteland kan ik mij niet indenken. Niet meer die opeenstapeling van struiken en stammen, maar open velden, sawah-velden tegen de helling van de vulkanen, met veel boomgroepen, waaronder de kampongs, daarachter als afsluiting de slanke vulkanen in en blauwe waas en daarboven de lucht met zware stapelwolken. En we snelden in onze eigen auto voort – Houw als luxe chauffeur – langs mij bekende wegen, genietend van het weerzien, van de verrassende veranderingen, van het terug herkennen, ..... afstanden die in mijn herinnering zo reusachtig leken, bleken kleiner te zijn, het is net of alles dichter bij elkaar ligt, ik was toen ook veel, veel kleiner en in onze prille jeugd lijkt alles zo groot; majestueuzer zijn me de bergen geworden én omdat ze werkelijk majestueus zijn én omdat ik nu open oog ben voor de pracht van de natuur. En ons huis naderde. – Mijn moeder is oud geworden. Ze is zwaarder en grijs geworden. Ons huis, wat in mijn gevoel niet ons huis is, omdat we er vroeger nooit in gewoond hebben – het werd voltooid na mijn vader’s dood en toen waren we reeds van huis weg, en kwam in dat huis de beruchte executeur te wonen waarmee we nu last hebben, en wijzelf kwamen met vakantie steeds bij “Tante”[4] in huis – vond ik vreemd. Merkwaardig ik voelde er me niet te huis. [2] Alles was vreemd. Dank zij Houw’s zorgen, is er voor onze komst glansrijk gezorgd. De accommodatie is wel niet die wat wij in grote steden gewend zijn, maar toch stukken beter dan die van Saint Nicolas. Alle eer aan Houw, die koning is van onze kampong. Zoals hij de mensen voor zich weet te winnen. Heel hartelijk was mijn moeder, zij was heel blij, ofschoon zij het natuurlijk niet op Europese wijze uitte; hartelijk waren alle familieleden, die voor mij vroeger wat betekend hebben en nu ook zeker nog wat betekenen zullen. Moeder, die ik Baboe (= verzorgster) noem gaf Eida een mooie gouden ring met drie prachtige briljanten, mijn oudste broer gaf ons ƒ 100,- voor een cadeau. U kunt wel begrijpen hoe blij mijn moeder was, hoe zij met alles kwam aandragen, mij vertelde hoe zij haar leven had ingericht – tuinieren is haar lievelingsbezigheid; we kregen ook alles van onze eigen tuin te eten – ik ben haar lievelingszoon. Volgens Anneke en Eida lijk ik op haar en lach ik precies als zij. Een tante [EIDA: “de” Tante] van bij de 70 kwam naar ons toe, wat ik van haar ten zeerste waardeer, als u weet dat bij ons de gewoonte is, dat de jongeren naar de ouderen toegaan. Dat was de tante die ik Moeder noem. Ze was heel, heel blij met ons, de vorige dag was ze al bij mijn moeder geweest om te kijken hoe onze slaapkamer was ingericht. Zij was voor ons een en al goedheid: haar huis voelde ik aan als mijn thuis.

Merkwaardig dat ik het gevoel had van twee moeders en met u drie te hebben. Eida had precies hetzelfde gevoel [EIDA d.w.z. dat Hok daar 2 moeders had!]. – Als voorbeeld van Houw’s mensenkennis is dat hij Thijs en Anneke vóór onze komst eerst bij ons heeft gebracht, opdat Anneke, Eida op alles zou kunnen voorbereiden. Wie anders dan Anneke zou Eida kunnen voorbereiden, omdat zij immers objectiever tegenover alles staat, dan Houw of ik – We trokken toen verder naar een Tante in de buurt: de vrouw van mijn gestorven voogd[5], van wie we legaten hebben gekregen, al is het nu nog op papier; de ontvangst was natuurlijk niet hartelijk. Houw zei tegen haar zoon: “zeg je moeder, dat wij niet gekomen zijn om haar te spreken, wij komen alleen om eerbied te betuigen aan de nagedachtenis van onze voogd!” Wij moesten deze ceremonie verrichten, maar deden het tevens om haar te tonen dat wij broers niet door intrige of wat dan ook van elkaar te verwijderen zijn en elkaar nadeel zullen berokkenen, dat zij dus met ons drieën als met één persoon te rekenen hebben, en bovendien nam Houw voor dat bezoek de Tante mee, die wij Moeder noemen, om te tonen dat zij achter ons staat. En die Tante [3] wordt door ieder gerespecteerd. En Eida heeft natuurlijk de harten van een ieder gestolen. Die oude Tante vond het bijzonder aardig, dat Eida ook meedeed met “passang hioh (= wierookstokjes branden) voor het huisaltaar der respectievelijke ooms, d.i. de eerbiedsbetuiging voor de ziel der afgestorvenen. De eerste keer (dat was voor het altaar van de voogd) keek Eida alleen toe; toen zei Tante (die ik Moeder noem), waarom ze niet mee deed. Waarop ik antwoordde dat zij eerst wilde toekijken, omdat wanneer ze onhandig met de ceremonie was deze als parodie kon worden opgevat. – Bij de man van die oude Tante – een oom, die zoals uit zijn boeken gebleken is ons ƒ 18.000,- voor onze studie heeft gegeven; de voogd, die ons legaten gegeven heeft, heeft slechts de lopende zaken behandeld, maar met ons eigen geld betaald, wij hebben nu nog geen inzicht in zijn boekhouding, maar Houw denkt dat er iets niet in de haak is in zijn beheer van ons erfdeel, maar zeker is dit nog niet – en die van mijn vader heeft Eida met alles meegedaan: wierookstokjes in je handen houden, even opheffen, en dan op zijn chinees groeten, tot grote verrassing en vreugde van mijn twee moeders. – Wat een etnografische studies zijn er niet te doen. Erg veel hebben we meegemaakt: de ene middag en nacht bij mijn familie heeft zoveel nieuwe indrukken gebracht, dat die zeer lang lijkt. Maandagochtend trokken we met de auto van Tante, die ik Moeder noem, weg naar Bandoeng, beladen met allerlei proviand in de vorm van koekjes, die alle in de smaak gevallen zijn, van vruchten: pisangs vindt Eida zalig, djeroeks = mandarijnen, en allerlei goede wensen. Aardiger heb ik deze familieleden me niet kunnen voorstellen. Werkelijk zij zijn zeer breed van opvatting en gezien het feit dat we in de diepste binnenlanden wonen, dat hun schoolse ontwikkeling niet groot is, is het zeer te roemen. – Dat is onze kennismaking met thuis. Kort maar intens. Alle familieleden die ons gunstig gestemd zijn, hebben we gezien en gesproken, hebben wij voor ons gewonnen. Meer konden we niet verwachten.

Zo kwamen we in Bandoeng, alweer een nieuwe omgeving, ontvangen door Anneke, die ons haar eigen slaapkamer afgestaan heeft. Ik heb al voorspeld, dat wij Thijs en Anneke langzamerhand uit hun huis zullen verdringen. Nu zitten zij al als logé van ons, want zij slapen in de logeerkamer, over een week zijn we de baas in huis en moeten zij erg lief tegen ons zijn om er nog te [4] mogen blijven. Pénétration pacifique! Het huis is heel gezellig en keurig ingericht, sinds de boot het eerste huis dat schoon is, aldus Eida. En ik sluit mij bij die mening aan. Adi is een Soendanees, ik heb al een paar woorden Soendanees met hem gewisseld, maar veel Soendanees durf ik niet te praten, omdat ik alleen het grove ken. (= laag Soendanees). Anneke en Thijs zien er beiden patent uit. Anneke is een voorbeeldige huisvrouw. Ik zei haar, dat ze al een voorbeeldige huisvrouw was, waarop beide zusters die zeer veel met elkaar te bespreken hadden, opvlogen zeggende dat dat vanzelfsprekend was, als je [EIDA zo’n Moeder hebt] zolang bij je Moeder in de leer bent geweest. Eida krijgt van haar een hoop raad.

Gisteren ben ik voor het eerst op G.B.[6] (= Gouvernements Bedrijven) geweest om mij bij mijn hoogste chef te presenteren. Aardige mensen. Ik zal wel nooit uitgezonden worden naar de buitenbezittingen. Als ik er zelf geen moeite voor doe zal ik van Indië wel niets anders zien dan mijn bureau en mijn huis. Vandaag ook even op bezoek geweest op de bureaus der heren van de Sumatra kartering. Enkele oude kennissen gesproken. Ook zijn we op zoek geweest naar paviljoens, maar nog geen resultaat. We doen alles op ons dode gemak af; ik hoef nog niet te beginnen met  mijn werk. Ik mag wegblijven totdat we klaar zijn met alles, wat zeer prettig is. Er is nog zo’n hoop te doen. Van Bemmelen hebben wij nog niet gezien, hij zit op de Bromo.

Houw wordt administrateur van een theefabriek van de oude Tante. Ik vind Houw fantastisch dat hij dit doet, omdat het is om de ereschuld die wij aan die familie hebben, af te doen. Ik eindig met deze brief die zo weinig samenhang toont. We hebben alle vier gescheiden geschreven, over onze nieuwe indrukken.[7] Nu moet een van u maar de inhoud van de vier brieven samenvatten.

Dag Hok.




[1] Aankomst in Tandjong Priok met de Pieter Corneliszoon Hooft was op 8 juni 1929. Zie: brief 1929-06-05, p. 3.

[2] In 1919 vetrokken Hok en Houw naar Holland om te studeren. Hok is dan 17 jaar.

[3] Hok is geboren in Tjipadang, vlakbij Tianjoer richting Sukabumi, waar zijn vader Tan Kiat Tjay een rijstpellerij had. Na de dood van zijn vader in 1909, groeide hij op in Tjidjoho (ook vlakbij Tianjoer) waar zijn oom Tan Kiat Hong (oudste broer van zijn vader) een rijstpellerij had. NB Tan Kiat Tjay ligt begraven op Pasir Hayam dat ligt tussen Tjidjoho en Tianjoer. 

[4] “Tante”, ook wel “de” Tante of de oude Tante, is de vrouw van Tan Kiat Hong: Phoa Hian Nio geb.1861. Zij was in 1919 dus 68 jaar. Deze tante werd door Hok “Moeder” genoemd. Hok noemde zijn biologische moeder “Baboe”.

[5] Voogd van Hok was de jongere broer van Hok’s vader Tan Kiat Guan (Tjilakoe), die de erfenis van Hok en Houw beheerde. Zijn enige zoon was Tan Sin Liong (1915- ?, een aangenomen zoon). Zijn vrouw is de “Valse” Tante (zie brief 1929-07-02).

[6] Gouverments Bedrijven is een gebouwencomplex waarin tijdens de koloniale periode vele Overheidsinstellingen waren gevestigd. Hok werkte op de afdeling Mijnbouw (onderafdeling van de Geologische Laboratoria) in het gebouw waar nog steeds het Geologisch Museum Bandung is gevestigd (Jl. Diponegoro 57, voorheen Rembrandtlaan). Aan de overkant op nr 22 staat het gebouw Gedung Sate (torentje met saté stokje: 1917, architect J. Gerber) waarin nu het Provinciaal bestuur van West-Java zetelt.

[7] De brief van Hok is als enige bewaard gebleven.

Details

  • Plaats: Bandoeng, Dacostaboulevard 8 pav.
  • Auteur(s): Hok
  • Pagina's: 4
  • Soort: Brief
More in this category: « 1929-12-17